Cliënt werd verdacht van het in vereniging in brand steken van parkeergarage Raaks, en heeft tot aan de zitting in voorarrest gezeten. Door mr. Van der Klaauw is verzocht om vrijspraak. De rechtbank heeft de raadsman hierin gevolgd.
“Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting maar vormen die, ook in samenhang bezien, geen wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen door verdachte van de brandstichting. Op grond van de beschikbare stukken heeft de rechtbank namelijk niet kunnen vaststellen dat tussen verdachte en zijn medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de brandstichting. Niet is gebleken dat verdachten handelden met een gezamenlijk plan, terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat de brandstichting gezamenlijk is uitgevoerd. Verdachte was – zoals de rechtbank zelf op de camerabeelden heeft waargenomen – immers juist op het moment dat de medeverdachte de brand heeft gesticht even weggelopen van de auto, waarna de medeverdachte nogmaals de kofferbak heeft geopend en daarin brand heeft gesticht. Dat verdachte handelingen heeft verricht ter voorbereiding, uitvoering of afhandeling van brandstichting of anderszins een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict, is niet gebleken. In het bijzonder kan de rechtbank ook niet vaststellen dat de eerdere handelingen van verdachte in en rondom de Citroën 2CV verband hielden met brandstichting, zoals de officier van justitie heeft aangenomen en zoals door hem van belang geacht voor zijn standpunt dat verdachte wel als medepleger van de brandstichting dient te worden aangemerkt. Daar komt overigens nog bij dat de rechtbank niets heeft kunnen vaststellen over of en wat er tussen verdachte en zijn medeverdachte in de parkeergarage is gewisseld.”
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2020:6521
Geef een antwoord